fotografieinterviewportrettekst

“Barmhartigheid betekent niet dat je altijd soft moet zijn”

Hoe is het om je huis te delen met een vluchteling? Een serie van acht interviews met mensen die hun huis open stelden voor een wildvreemde. Over alledaags ongemak, zingeving en on-Hollandse gezelligheid. In de eerste aflevering: frater Ad de Kok. Hij vertelt hoe hij omgaat met jongens die hun bord niet leegeten en waarom hij zijn gasten toch niet kan missen. 

De afgelopen 15 jaar heeft Ad de Kok (70) ruim 350 vluchtelingen zien komen en gaan. Samen met vier andere fraters woont hij in een religieuze leefgemeenschap in Noord-Brabant: de Vuurhaard. De zeven vluchtelingenkamers zijn bijna altijd allemaal bezet. Elke avond eten ze samen.

Ik probeer een barmhartige broeder te zijn. Zien, bewogen worden en in beweging komen, dat is het motto van onze congregatie. De opvang van vluchtelingen geeft mij een hele duidelijke invulling van mijn roeping als frater. We begeleiden mensen niet bij hun juridische procedure, maar bieden opvang, een beetje warmte en een luisterend oor. Iedereen krijgt een eigen kamer, en daarmee een stuk privacy wat ze vaak lang niet hebben gehad. In principe komen mensen voor drie maanden, maar vaak blijven ze ook langer, als ze nergens anders terecht kunnen. Maar eigenlijk is dat niet goed, voor ons niet en voor hen ook niet. Dan gaan ze het als vanzelfsprekend beschouwen en leunen ze teveel achterover.

Nog nooit gekookt

Bij aankomst moeten onze gasten een contract ondertekenen. Wij vragen van hen dat ze een keer per week, op donderdag, koken voor het eetcafé. Met de inkomsten hiervan betalen we een groot deel van de onkosten. Soms vinden mensen het een probleem, maar dan zeg ik: je krijgt hier alles, daar mag je dan toch ook iets voor terug doen? De meeste mannen vinden het wel leuk om te leren koken. We eten iedere avond samen en hebben daar ook een kookrooster voor. We hebben nu iemand die nog nooit gekookt had, hij kookt iedere week hetzelfde.

Een pilsje drinken

Ons huis staat open voor mensen van alle rassen, uit alle landen en met alle godsdiensten. Afgelopen kerst hadden we een hele bijzondere dienst voor iedereen, met ook een stuk uit de Koran erin. We zullen hier nooit varkensvlees eten want er zijn altijd wel moslims in huis. Het is ook geen enkel probleem als ze tijdens de ramadan niet aan bepaalde huisregels kunnen voldoen. Maar de meeste moslims hier zijn niet zo praktiserend, die bidden zeker geen vijf keer per dag en drinken best wel eens een pilsje.

Stel opa’s

Vroeger hadden we vaak gezinnen met kinderen, maar die hebben nu recht op opvang van de overheid. Nu hebben we bijna alleen nog mannen. Dat is jammer, want daardoor is de sfeer in huis wel anders geworden. Voor de jonge jongens die hier zitten zijn wij natuurlijk een stel opa’s. Vaak hebben ze vrienden in Tilburg zitten en zijn dus veel weg. Daar gaan ze soms wel wat makkelijk mee om, vind ik. Dan zijn ze nooit op tijd voor het eten maar verwachten wel dat we een bordje voor ze bewaren.

Niet soft zijn

Barmhartigheid betekent niet dat je altijd soft moet zijn. Barmhartigheid heeft twee kanten: zachtheid aan de ene kant en kracht aan de andere. Soms vind ik het wel moeilijk om ergens iets van te zeggen. Maar eten moet bijvoorbeeld wel netjes gebeuren vind ik, niet de helft op je bord laten liggen. Daar spreek ik ze wel op aan, want dat vind ik echt niet kunnen. Je doet toch moeite om voor iedereen genoeg te hebben. Het schoonmaken van de eigen kamer is ook wel eens een probleem. Of hoe ze met fietsen omgaan, die gaan altijd kapot of worden gestolen omdat ze ze niet op slot zetten. Sommige liggen ‘s ochtends wel tot 12 uur in bed en kunnen dan ‘s avonds weer niet slapen omdat ze niet moe zijn. Maar wat doe je dan, moet je daar dan wat van zeggen?

Harder geworden

Ik vind het heel belangrijk dat wij ook onze eigen privacy hebben. We hebben een eigen huiskamer, waar we onze gasten alleen soms uitnodigen voor een verjaardag of spelletje. Nu ik ouder word, begin ik ook wel te merken dat het moeilijker wordt, zo’n huis waarin je altijd mensen tegenkomt. Sommigen zijn heel depressief of doen vaak een beroep op je. In de loop van de tijd ben ik ook wel wat harder geworden. Dat is een beetje gevaarlijk, maar wel reëler. In begin had ik het altijd heel slecht als iemand weer wegging, dat was altijd een kwade dag voor mij. Maar ik heb geleerd meer afstand te nemen. Life goes on. Voor hen maar ook voor ons. We hebben nog maar weinig contact met mensen die hier geweest zijn. En dat kan ik me gaandeweg steeds beter voorstellen. Ze komen weer op een nieuwe plek terecht, met nieuwe problemen. Maar er zijn er ook die blijven bellen en elk jaar met kerst een kaart sturen.

Achter de geraniums

Wat hebben wij het eigenlijk goed. Dat is wat ik ervan leer. Wat wordt er goed voor ons gezorgd en wat zijn onze problemen klein. Vergeleken met problemen die zij in hun land hadden, maar ook de problemen die zij nu in Nederland hebben. Ik heb veel waardering voor hoe de meesten van hen daarmee om kunnen gaan. Dat ze toch altijd nog kunnen lachen. En als je vraagt hoe het gaat, is het antwoord standaard: prima hoor. Terwijl het natuurlijk absoluut niet prima is.

Als hier geen vluchtelingen meer komen, kunnen wij het huis sluiten of een andere zending zoeken. Het huis is veel te groot en duur voor ons alleen. Bovendien zou het veel lastiger zijn om alleen met z’n vijven te wonen. Nu hebben we samen een doel. Het geeft stof tot gesprek. En het geeft richting aan ons gebed. Dankzij hen staan er hier nog geen geraniums voor de ramen.”

 

_DSC3955
Foto: Rinske Bijl